Aanbevolen boeken

© Serif Templates - All Rights Reserved | Webdesign:  Bijbels perspectief  | Copyright © 2014 Alle rechten voorbehouden | Contactadres: info@bijbels-perspectief.nl

Lied + verhaal



Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen
(Oorspronkelijke titel: O Du mein Trost und süsses Hoffen)
Gezang 118 Liedboek voor de kerken 1973, 595 Joh. De Heer.


Dit alom bekende adventslied werd geschreven door Karl Wilhelm Osterwald, die op 23 februari 1820 geboren werd in Bretsch bij Osterburg in Altmark (in de deelstaat Saksen-Anhalt). Van het gezin waarin hij opgroeide weten we niet veel behalve, dat zijn vader leraar was en Karl Wilhelm van hem en enkele andere welwillende geestelijken vooraf aan de middelbare schooltijd voorbereidende lessen kreeg.
Voor het middelbare onderwijs ging hij allereerst naar het Gymnasium van rector Danneil in Salzwedel en aansluitend, op zijn veertiende, naar de Latijnse middelbare school van de Frankesche Stiftungen in Halle an der Saale. Hoewel rector Danneil Karl Wilhem had aangemoedigd plantkunde te gaan studeren, maakte Karl Wilhel dankzij een aantal uitstekende leraren (zoals Bergk, Eckstein en Scheibe) dieper kennis met filologische studies wat hem deed besluiten om van 1840-1844 filologie aan de universiteit in Halle te gaan studeren. Hoewel, volgens een van de biografen, zijn middelen in die tijd beperkt genoemd moeten worden, leidde hij in die tijd een actief leven. Toen Karl Wilhelm deze studie had voltooid, volgde hij een opleiding voor het beroep van leraar, dit leidde er toe dat hij daarop als leraar werd benoemd aan het Köninglichen Pädigogium in Halle en in 1850 aan het  Domgymnasium in Merseburg. Van de laatste school werd hij in 1865 conrector. Vijftien jaar later werd hij ook benoemd tot hoofd van het Realprogymnasium.

Hij heeft met zijn beste kunnen aan deze instituten gewerkt totdat hij in de herfst van 1886 te maken kreeg met een ernstige longziekte waaraan hij uiteindelijk op 25 maart 1887 in Mülhausen (Thüringen) overleed. Het ongeveer acht dagen voor zijn dood sterven van zijn innig geliefde vrouw, die hem met toegewijde trouw had verpleegd, heeft hij niet meer meegekregen.
Twee jaar na zijn dood, op 18 juni 1889, werd er op aandringen van een voormalig leerling, Richard von Hertwig, door dankbare scholieren en trouwe vrienden  voor hem in Mühlhausen (in het Mühlhauser Stadtwald) een gedenkteken opgericht.

Tijdens zijn verblijf in Mühlhausen publiceerde Karl Wilhelm Osterwald, die naast leraar, schrijver en dichter van met name kerkpoëzie/kerkliederen ook een groot natuurliefhebber was, natuur-, reis- en liefdesgedichten (waarvan zo’n zeventig op muziek zijn gezet). Van zijn hand verschenen in die tijd ook een heel aantal pedagogische geschriften o.a.: Iwein, ein Keltischer Frühlinggott, Hermes-Odyseus: Mythologische Erklärung Der Odyseussage - Homerische Forschungen Teil 1 en Das Nibelungenlied.

Osterwald wordt wel gezien als een vertegenwoordiger van het Duitse post-piëtisme dat tot in de twintigste eeuw heeft bestaan.  Over hoe zijn verhouding tot God was ofwel, zijn geloofsbeleving als zodanig, wordt echter door biografen niets verteld. Wel een opmerkelijk en curieus te noemen gegeven in deze is de melding - tot in de vrijmetselaar analen toe - dat Karl Wilhelm Osterwald tot de vrijmetselarij behoort zou hebben; is er hier een mogelijke relatie met het ontvangen door Osterwald van de huisorde van Hohenzollern? Ligt in zijn tot de vrijmetselarij behoren misschien de reden dat zijn liederen in de Duitse gezangboeken van de laatste eeuw, bijvoorbeeld in het Evangelisches Kirchengesangbuch (1950), het Evangelisches Gesangbuch (1993) en Gesangbuch der Evangelische Brüdergemeine (2007), niet meer voorkomen?

Toen het lied ‘Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen’ in 1911 als nr. 41 in de Oude en Nieuwe Zangen van Maria van Woensel Kooy (1875-1934) verscheen, is het in ons land al snel tot een van de meest geliefde adventsliederen geworden. Als gezang 7 verscheen het al snel in de Hervormde Bundel van 1938.
Het lied spreekt zeker in het origineel, daar waar in zoveel woorden benadrukt wordt dat Christus in ons persoonlijk geboren moet worden, een dusdanige oprechtheid, dat het niet verwonderlijk is dat het tot het post-piëtisme gerekend wordt. Het laatste laat onverlet dat we over zijn geloofsbeleving in het duister tasten en zijn lidmaatschap van de vrijmetselarij een kwalijke, voor een christen, niet te accepteren zaak is te noemen. Vanuit deze wetenschap zing je het lied mogelijk met een bijgedachte, maar die verdient de tekst niet.

Het origineel:

                        
O du, mein Trost und süßes Hoffen


O du, mein Trost und süßes Hoffen,

Laß mich nicht länger meiner Pein;

Mein Herz und Seele steht dir offen,

O Jesu, ziehe bei mir ein.

Du Himmelslust, du Erdenwonne,

Du Gott und Mensch, du Morgenglanz,

Ach komm, du teure Gnadensonne,

Durchleuchte meine Seele ganz!


O daß du doch mein Herz dir machtest,

Zu deinem Kripplein, Kindlein hehr,

Und darin schlummertest und wachtest,

Als wenn es deine Wiege wär.

Dann wär in Wahrheit mir gegeben

Ein selig Ende meiner Pein.

Ach Herr, daß du in mir kannst leben,

Woll erst in mir geboren sein!


O Heiland, stille mein Verlangen,

Mit deines Kommens Seligkeit.

Voll Demut will ich dich empfangen,

Mein Herz und Seele steht bereit,

Mein Denken, Herr, und all mein Sinnen

Ganz deinem teuren Dienst zu weihn,

O laß mich deinen Trost gewinnen,

O Jesu, ziehe bei mir ein!

Share on Facebook Share on Twitter Share via e-mail Print

Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen

k77-op-u-mijn-heiland-blijf-ik-hopen.pdf
YouTube Video

Terug

Voor het liedblad klik op PDFlogo
K. W. Osterwald