Lied + verhaal


Lied 880 uit de bundel van Joh. De Heer/gezang 293 Liedboek voor de kerken



Het is allerminst overdreven om te stellen dat het lied 'Wat de toekomst brengen moge' één van de meest bekende en geliefde kerkliederen is. Het lied werd aan het begin van de twintigste eeuw geschreven door de Nederlandse dichteres en lerares Jacqueline Elisabeth van der Waals.
Jacqueline van der Waals werd geboren op 26 juni 1868 in Amsterdam als tweede van de vier kinderen van Johannes Diderik van der Waals en Anna Magdalena Smit. Niet onvermeld mag blijven dat Johannes van der Waals een wereldberoemd natuurkundige en Nobelprijswinnaar was.

Na de lagere school doorliep Jacqueline van der Waals de HBS en aansluitend studeerde zij thuis voor de hulpakte voor het onderwijs en behaalde zij de M.O.-akte geschiedenis. Ze werd na deze studies, in 1901, lerares in respectievelijk Doorn, Bloemendaal en Amsterdam.
Het schijnt dat het werk als lerares haar nogal zwaar viel, mogelijk dat ze een en ander compenseerde met haar brede interesse in talen en literatuur. Naast de bekende moderne talen bekwaamde Jacqueline van der Waals zich bijvoorbeeld in het Zweeds, Noors, Deens en Italiaans. Haar kennis van deze talen maakte het haar mogelijk om schrijvers te lezen die haar belangstelling trokken, zoals Søren Kierkegaard, Henrik Ibsen en Dante.  Ook heeft zij, dankzij haar opgedane kennis van de genoemde talen, het nodige vertaald en schreef ze essays over Kierkegaard, Ibsen en Selma Lagerlöf.  Naast dit alles was Jacqueline van der Waals, die ongehuwd is gebleven, actief in praktisch sociaal werk. Zo was ze lid van menig bestuur en commissie op het terrein van zorg voor bejaarden en drankbestrijding.  Van 1917 tot in 1921, het moment dat ziekte het haar verhinderde, gaf ze les aan de school voor Christelijk Maatschappelijk Werk in Amsterdam.

Jacqueline van der Waals wordt gezien als een van de belangrijkste protestantse dichteressen van haar generatie. Ze debuteerde in 1900 met haar bundel 'Verzen'. Deze eerste gedichten van haar hand verschenen onder het pseudoniem "Una Ex Vocibus" - Latijn voor: één van de stemmen. (Vermeldenswaard is, dat de beginletters van deze pseudoniem - U E V - overeenkomen met de naam van de hoofdpersoon - Ursele Eleonora Velt - uit haar autobiografische roman 'Noortje Velt' uit 1907.) Haar gedichten kenmerken zich door hun persoonlijke karakter.
In 1909 verscheen haar tweede bundel 'Nieuwe verzen', en in 1918 de derde 'Iris'.

Het schijnen vooral de vakanties in de Alpen te zijn geweest - waar ze veel wandelde en deed aan bergbeklimmen - die, naast haar geloofsbeleving, een inspiratiebron vormden voor de keuze van haar thema's. Ook het onderwerp van de dood heeft zij, mogelijk vanuit de diepe indruk die het overlijden van haar moeder in 1881 op haar maakte, als onderwerp niet gemeden.
Haar geloof deed haar de twijfel niet ontlopen, ook dat is in haar werk terug te vinden. Ze leefde vanuit een volstrekte overgave aan God en dat allerminst op fatalistische wijze. Men proeft hart én verstand. Hoewel over haar werk soms niet al te positief werd geoordeeld, men denke aan Marsman die zelfs sprak van 'scheurkalenderpoëzie', was het Nijhoff die haar beste gedichten karakteriseerde met de woorden: 'In zuiver water ziet men de bodem'. Die zuiverheid vond Nijhoff vooral in haar laatste bundel, '
Laatste verzen', die in 1922 na haar dood verscheen.

In haar laatste levensjaren nam het mystieke en religieuze voor haar een steeds belangrijker plaats in. In 1921 werd bij haar maagkanker geconstateerd. Desondanks bleef zij gedichten schrijven - deze tenslotte dicterend aan haar jongere zuster Jo - en vanuit die gedichten wordt duidelijk dat zij wist dat haar leven zou eindigen. Hoewel door sommigen betwijfeld, zou zij het lied Wat de toekomst brengen moge in deze periode hebben geschreven. Van 't Veld neemt aan (in 'Met mond en hart', Buijten en Schipperheijn, Amsterdam 2010) dat het lied al in 1918 of 1919 is ontstaan in relatie tot het gegeven dat Jacqueline op 50 jarige leeftijd overwoog het ouderlijk huis te verlaten (tot dan had ze altijd bij haar vader gewoond). Hoe ook, voor Jacqueline van der Waals zullen de woorden van dit lied wel degelijk diepe betekenis hebben gehad in haar laatste levensjaar, evenals de woorden van het van haar eveneens (vertaald) overbekende geworden lied 'Vaste Rots van mijn behoud'. Liederen die van een doorleefd geloof getuigen. Op 29 april 1922 overleed zij op 53-jarige leeftijd in Amsterdam.

Het lied 'Wat de toekomst brengen moge' heeft evenals het genoemde (vertaalde) lied 'Vaste Rots van mijn behoud' menigeen getroost. 'Wat de toekomst brengen moge' heeft dan ook in meerdere liedbundels een vaste plek gekregen en wordt wat vaak gezongen tijdens trouw- en rouwdiensten, maar ook in de gewone kerkdiensten. Zo is Jacqueline van der Waals tot op de dag van vandaag getuige van de Heer in wie zij uiteindelijk in vol vertrouwen is gestorven. Dit getuigenis mag in het bijzonder bemoedigend doorklinken op de kruispunten in ons leven. Van 't Veld geeft in dit verband aan dat het lied vaak gerangschikt werd in de categorie 'liederen voor de jaarwisseling'. Mag het, over welke grens heen ook, een bemoediging namens God de Vader zijn en blijven: 'Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heeren hand, moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land'.

Share on Facebook Share on Twitter Share via e-mail Print

Wat de toekomst brengen moge

Voor een bijzonder bijlage klik op PDFlogo Publication1.pdf
YouTube Video

Terug

J. v.d. Waals